Af en toe draait ze het knopje op, om heel even de koude weg te blazen. De knoop om toch energie (mazout) te laten leveren werd vooral doorgehakt omdat ze zo verlangde naar een warme douche. ’s Morgens water koken en in de wasbak gieten om daarna rillend te frutselen met een washandje, gaf haar het gevoel op de noordpool te vertoeven.
Het ijslaagje op haar ziel lijkt echter nooit te ontdooien, maar eigenlijk vond ze dat niet slecht – het leek haar te helpen om kil en afstandelijk te reageren naar de buitenwereld toe. “Alles goed?” Jan ja natuurlijk. Afstand staat voor haar gelijk aan stand houden. Bestaan. Op haar best.
Als anderen haar zien, acteert ze de beste versie van zichzelf. Welvarend. Voortvarend. Een mens. Alles naar wens. Ze schaamt zich. Ja, ze schaamt zich. Diep. Bodemloos diep. Ze zou in de aller diepste put willen wegzinken als mensen er zouden achter komen hoe ze er werkelijk voorstaat met haar minimale budget dat zelfs geen ruimte laat voor basisbehoeftes. Ze is sterk, maar heeft geen werk. Ze is gediplomeerd, maar door ex en ziekte geruïneerd. Ze had successleutels in handen, maar toch slaagde ze er niet in om deuren te openen.
Zo koud. Zo kil. Verkleumd. Verklamd. Verlamd door armoede. Ze zit opgerold in haar zetel, met haar jas aan en met een dik deken daarover. Ze heeft geen energie om iets te doen. Ze weet dat als ze de verwarming aanzet, ze vroeg of laat de tol voor moet betalen. Ze kan het niet aan om nog eens de centjes voor mazout op te hoesten. Na twee weken in de koude omdat de tank leeg was, begon ze een nieuwe maand en kon ze de leverancier laten komen voor die contante betaling eiste – 1/3 van haar maandinkomen – vertaald als: op alles besparen, geen uitstapjes, op zoek gaan naar gratis eten of afval waar nog iets van te maken valt. De hoeveelheid die ze had besteld was alles wat ze kon betalen, slechts een kwart van wat een normaal gezien verbruikt voor een jaar. Een kantoor- of schoolgebouw kon haar overdag niet verwarmen. Zij was noodgedwongen altijd thuis.
Uiteraard nodigt ze niemand uit bij haar thuis. Ze schaamt zich te veel voor haar schamele woonst. Een extreem diep gewortelde schaamte, die elk vezeltje van haar lijf, maar ook haar psyche en zelfvertrouwen, leek te hebben aangetast, zorgde ervoor dat ze zich liever verschuilde in haar grot van eenzaamheid en extreme eenvoud.
Ze heeft gefaald. Fenomenaal. Fataal. Feilloos. Feitelijk. Het is haar schuld. Haar schuld. Haar grote schuld.
Geen haan zal naar haar kraaien. Ze zal niet op de barricades staan strijden. Niks kan volgens haar tot een beter leven leiden. Leven – overleven, is lijden, afzien en afzien van.
En er is hoop…?
Dromen van een energie-minimum in de lijn van het bestaansminimum om maximaal menselijk te (over)leven.
Of een beetje realistischer: uitkijken naar beter weer. Vooruit zien. Laat de tijd sneller vooruit gaan.
En de rest…is stilte. En nog een dekentje. En goed afgedekt. Deksel dicht!